“Ruk uit, ezel! Jij leert ’t nooit!”
Het illustere leven van acteur Louis Bouwmeester (1842 – 1925)
door Look J. Boden
De voorpagina van de Courant Nieuws van den Dag van 29 april 1925 stond vol met foto’s van slechts één persoon: Louis Bouwmeester. Daags daarvoor had de 82-jarige acteur zijn laatste adem uitgeblazen, na een carrière van ruim 6 decennia. Het bericht ging als een schokgolf door Nederland – een nationale held was heengegaan. En dat terwijl hij als kind liever naar zee wilde en een broertje dood had aan acteren.

“Ruk uit, ezel! Jij leert ’t nooit!” Met deze ontluisterende zinnen gaf acteur Louis Rosenveldt in 1854 zijn 12-jarige zoon te kennen dat hij diens optreden een totale mislukking vond. De 3 woorden die de puber moest uitspreken klonken vader zó slecht in de oren, dat hij hem bij het afgaan van het toneel een schop onder de kont gaf. Het moet voor de jongen geen prettige ervaring zijn geweest. En zeker geen motivatie om het theater in te gaan. Toch groeide hij vanaf het einde van zijn tienerjaren uit tot één van de grootste acteurs van Nederland.
Kermiskind
De puber in kwestie was Louis Bouwmeester, een Rotterdamse knul die per toeval werd geboren in Middelharnis. Op 5 september 1842 speelden zijn ouders toneel op een kermis in het dorp, toen de kleine Louis zich aandiende. Met spoed terug naar Rotterdam was echter geen optie: Goeree-Overflakkee was nog een geïsoleerd eiland zonder een brugverbinding met het ‘vasteland’. Bevallen in een kermistent daarentegen was ook niet ideaal. Het waren viskoopman Leendert Jordaan en zijn vrouw Maatje van den Nieuwendijk die hun huisje aan de Oostdijk ter beschikking stelden, waar de baby om 8 uur in de avond werd geboren.
De volgende dag werd hij ingeschreven in het register met de familienaam van zijn moeder Louisa Bouwmeester. Vader Louis had er een handje van om zijn gerief te halen bij verschillende vrouwen. Toen hij Louisa leerde kennen, was hij nog getrouwd met zijn nicht Susanna Lambotte en had hij een buitenechtelijke relatie met actrice Lijsje Vink. Beide dames schonken ieder het leven aan 2 kinderen, voordat hij zijn hart verpandde aan de mooie Louisa. Sindsdien leefde hij met haar samen, 25 jaar lang. Een echtscheiding zat er voor Rosenveldt niet in (Susanna gaf geen toestemming), en dus kregen zoon Louis, en later ook diens broer Frits en zussen Louise en Theo(dora) de achternaam van hun moeder.
Nietsnut
Hoewel hij als kind droomde van een leven op zee, werd de jonge Louis samen met zijn broer Frits door zijn vader gemaand om te leren declameren. In eerste instantie zag hij er het nut niet van in, maar hij voelde feilloos aan dat zijn ouders hen nodig hadden om geld te verdienen.
En dus stond het ventje regelmatig op de bühne. Daarbij kon hij rekenen op flinke kritiek van zijn vader. Al zei hij later dat hij veel van de oude man had geleerd: “Ik heb eenmaal gehoord, dat hij het nog zoo slecht niet vond, wat ik deed. In een kleedkamer zaten acteurs mij af te takelen […] Vader hoort het, gaat er naar toe, neemt het hoog voor mij op en zegt heel veel goeds van me. Je kunt begrijpen wat een plezier het me deed.” Ook andere collega’s lieten zich soms van hun snedige kant horen. Al op 16-jarige leeftijd had Bouwmeester van alles gespeeld, soms wel een handvol verschillende rollen per week: van komiek tot schurk en van held tot knecht. Zijn manier van spelen werd lang niet altijd gewaardeerd, wat iemand verleidde tot de uitspraak: “Laat je doodschieten, beroerling, er komt van jou nooit iets terecht!”
Fijne kneepjes
Alle optredens als tiener ten spijt beschouwde hij zijn rol als Fridolin (naar een ballade van Friedrich Schiller) in 1861 als zijn officiële debuut. Daarna ging het hard: de rollen wisselden elkaar in hoog tempo af. Deels door zijn vaders opleiding, deels ook door het vele spelen leerde hij de fijne kneepjes van het vak en werd hij langzamerhand geaccepteerd èn gewaardeerd. Bouwmeester bleek een echte method actor: in zijn beleving moest je de personage zijn en niet alleen maar spelen. Hij stond op het standpunt dat hij een tekst eerst moest omvormen tot een nieuwe entiteit, waarin spel, spraak en spreker met elkaar versmelten. Die instelling wierp zijn vruchten af, en hij werd almaar populairder bij de theaterbezoekers.
Shakespeare en andere stukken
Zijn carrière is grofweg op te delen in drie periodes: die van het volkstoneel, Het Nederlandsch Tooneel en de periode waarin hij met zijn eigen gezelschap rondreisde.
De periode van het volkstoneel (ook wel vaudeville genoemd) duurde van zijn debuut in 1861 tot 1879. Daarin speelde Bouwmeester in allerhande stukken, van drama tot komedie. Sommigen waren van uitstekende kwaliteit, anderen waren melodramatische gedrochten. Toch wist hij er altijd iets interessants van te maken en het stuk naar een hoger niveau te tillen.
Zijn prestaties bleven ook bij de serieuzere theaterkringen niet onopgemerkt. Op grond van zijn verdiensten werd hij in 1879 aangenomen bij De Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel in Amsterdam, wat een enorme stap voorwaarts bleek te zijn. Het publiek was aanvankelijk nog terughoudend, want wat moest men toch met zo’n schorre schreeuwlelijk die volkse voorstellingen speelde? Daar kwam men van terug: al na zijn eerste rol werd hij geroemd om zijn “fijnzinnige creatie, heel gevoelig en ingehouden gespeeld”.
Het plaveide de weg naar meer literaire rollen in stukken van onder anderen Molière, Hauptmann en Charlotte Brontë, maar vooral ook van William Shakespeare. Bouwmeester maakte zijn opwachting in Romeo & Julia, Hamlet, Macbeth en Richard III, maar groots was hij als het karakter Shylock in De Koopman van Venetië. Deze rol zou hij vanaf 1880 tot bijna aan zijn dood zo’n 2000 keer spelen. Hij was er zó bedreven in, dat Shylock welhaast zijn spiegelbeeld werd. Zijn performance oogstte veel lof in Nederland, maar kon ook rekenen op een warm onthaal in Parijs, Wenen, Brussel, Berlijn, Londen en zelfs bij de vermaarde Royal Shakespeare Company in Stratford-upon-Avon. Door geschillen tussen Bouwmeester en de directie kwam er aan de periode bij Het Nederlandsch Tooneel in 1902 een einde.
In het derde deel van zijn carrière was Bouwmeester vooral reizend acteur en directeur. Aanvankelijk sloot hij zich aan bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel, maar al in 1903 werd hij directeur van zijn eigen gezelschap, het Haarlemsch Tooneel. Dat weerhield hem niet om daarnaast ook de sterspeler van het gezelschap te zijn in stukken van onder anderen Sophocles en Herman Heijermans. De voorstellingen werden zowel in de Haarlemse Schouwburg als in Amsterdam gespeeld, en telkens ook een aantal keren ‘in de provincie’.

Door technische omstandigheden kwam het gezelschap niet goed uit de verf. Toen in 1905 een aantal grotere namen (waaronder broer Frits en actrice Julia Cuypers) het Haarlemse verruilde voor een andere stek, zag Bouwmeester de kans schoon om zijn geluk te proberen in Nederlands-Indië. Samen met de overige spelers van het Haarlemsch Tooneel (waaronder zijn zoons Louis jr. en Rafaël) speelde hij met wisselend succes een aantal seizoenen in de Oost. Als hij weer even in Nederland was, speelde hij eenakters in bioscopen en vermaakte hij badgasten op het strand van Zandvoort. Tot afgrijzen van een aantal collega’s die zichzelf maar al te serieus namen, werkte hij vanaf 1909 zelfs mee aan een tiental films, een unicum in die tijd. Een ster van zijn formaat zou zich er niet aan moeten wagen – maar hij deed het toch. Van de films zijn slechts korte fragmenten overgebleven.
Na zijn Indische avonturen speelde Bouwmeester nog 3 jaar bij het toneelgezelschap van Herman Heijermans. In 1914 keerde hij op stevig aandringen terug naar de plek waar hij zijn ware grootsheid had laten zien: Het Nederlandsch Tooneel. Zijn gevoel voor romantisch realisme botste echter enorm met de symboliserende en abstraherende wensen van regisseur Eduard Verkade. Het duurde dan ook nog geen 5 jaar voordat Bouwmeester aan zijn stutten trok en met een eigen, klein gezelschap het land doorkruiste.
Duizelingwekkend
De carrière van Bouwmeester is duizelingwekkend. Hij speelde in meer dan 370 theater- en filmproducties, vanaf zijn allereerste optreden als 6-jarige tot aan zijn laatste voorstelling in Arnhem op 26 december 1924. Zijn gedrevenheid zat hem ongetwijfeld in het plezier van het spelen zelf (de eerste jaren daargelaten), maar het was algemeen bekend dat hij het financieel niet breed had en daardoor niet op zijn lauweren kon rusten – laat staan van een pensioen genieten. Ook een eigen huis was een droom die nooit uitkwam: hij woonde vele jaren in bij zijn zoon Rafaël in Amsterdam.
Pas in de herfst van 1924 tastten de Gemeente en de Nederlandse regering diep in de buidel en kenden ze Bouwmeester een jaargeld toe van 5000 gulden, wat in de huidige tijd gelijk zou staan aan zo’n 50.000 euro. Het mocht niet baten: een half jaar na de toekenning van zijn jaargeld overleed hij op een kamer in het Prinsengrachtziekenhuis.
Een vergeten gigant
Ze zeggen weleens: wie schrijft, die blijft. Maar wie acteert, verteert. Makers ontvangen de hulde, uitvoerders verdwijnen langzaam in het gat van de geschiedenis. Van Bouwmeester zijn alleen tekeningen en foto’s te vinden, maar we zullen, anders dan uit overlevering, nooit meer kunnen zien wat voor gigant deze man was. Bij de Verkiezing van de Grootste Nederlander in 2004 kwam zijn naam niet eens op de longlist van 200 genomineerden te staan.
Wel was van 1955 tot en met 2023 zijn naam verbonden aan de meest prestigieuze toneelprijs van die tijd, de Louis d’Or. Vanwege de overweging om geslachten gelijk te waarderen is deze ter ziele gegaan en krijgen zowel mannelijke als vrouwelijke acteurs sindsdien de Theo d’Or – een universele toneelprijs die voordien alleen voor vrouwen bestemd was (en refereert aan zijn zuster Theodora).
Wat overblijft is een handjevol straatnamen, een enkel toneelgezelschap dat zijn naam eert èn de overlevering van zijn levensverhaal: een symbool van doorzettingsvermogen, levenslust en moed.

De auteur is fotograaf en schrijver en woont sinds 2023 in het geboortehuis van Louis Bouwmeester. Aan de buitenmuur hangt een plaquette met een Shakespearesonnet dat Boden ter ere van de honderdste sterfdag van Bouwmeester schreef, in opdracht van het Streekmuseum Goeree-Overflakkee.
Bronnen
www.cbs.nl
www.onsamsterdam.nl
www.theaterencyclopedie.nl
1900 – Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context, Jan Bank en Maarten van Buuren, Uitgeverij SDU (2000)
De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie, Simon Koster (1973)
Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940, Karel Dibbets en Frank van der Maden (red.), Uitgeverij Het Wereldvenster (1986)
Louis Bouwmeester, Henri Dekking in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, jaargang 11 (1901)
Louis Bouwmeester. Herinneringen aan een groot Nederlander, Cor Dommelshuizen jr. (1942)